Lengte maximaal 7 cm, meestal 4-5 cm. Kleur bruin tot groen. Puntige hoorn met vele (ca. 8) windingen. Een rij ronde knobbels parallel aan de windingen. Mondopening klein en scheef, met schuinstaand siphokanaal. Buitenlip gegolfd. Schelp dik. Leeft in ondiep water op zandige bodems, waar het dier algen graast. Komt vaak in grote dichtheden voor. […]
HOORN, NOORD- (Neptunea antiqua syn. Fusus antiquus).
Hoogte maximaal 20 cm, meestel 8-15 cm. Kleur vuilgeel tot bruin; schelpopening vaak oranjegeel. Grote hoorn met 7-8 bolle windingen. Schelp tamelijk glad met fijne ondiepe spiraalsgewijze ribbels die kruisen met grotere verticale ribbels. Leeft op allerlei bodemtypen op een diepte van 10 tot 1200 m. Voorkomen/vangst: Noordelijke Atlantische Oceaan, Noordzee en westelijke Oostzee.
HOORN, SCHAAL- (Patella aspera).
Lengte maximaal 7 cm, meestal 3-5 cm. Kleur buitenzijde porseleinachtig, alleen radiale strepen aan de rand; binnenzijde wit, soms blauwachtig. Schelp met ca. 16 radiale ribbels. Duidelijk platter en meer ovaal van vorm dan de andere schaalhoorn, P. vulgata. De top ligt niet centraal. Leeft op overeenkomstige plaatsen als P. vulgata, echter op iets grotere […]
HOORN, SLEUTELGAT- (Fissurella nubecula).
Lengte tot 2,5 cm. Kleur grijsbruin. Spits; schelp langgerekt met de top iets uit het midden. In de top een sleutelgatvormige opening, waardoor een korte sipho steekt. Schelp met zeer vele fijne radiale ribben. Leeft op rotsen in de getijdenzone. Voorkomen/vangst: Oostelijke Atlantische Oceaan, van Frankrijk tot Angola
HOORN, TOL- (Calliostoma zizyphinum).
Hoogte maximaal 3 cm, meestal 1-2 cm. Kleur rozegele ondergrond met bruine of rode strepen. Opvallende conische schelp met rechte zijden; 8-10 opperv lakk ige windingen. Leeft op rotsen en onder stenen, van net beneden de laagwaterlijn tot op 100 m diepte. Voorkomen/vangst: Atlantische Oceaan, Noordzee, Middellandse Zee. In onze streken zeer zeldzaam.
HOORN, TOL- (Gibbula cineraria, syn. Gibbula media, syn. Gibbula umbilicalis, syn. Gibbula magus, syn. Gibbula obliquata).
De lengte (hoogte) varieert tussen 1 en 2,5 cm. De kleur is meestal grijswit tot crème, soms met smalle rode tot paarsachtige verticale banden. De schelpen zijn doorgaans stompconisch, breder dan hoog en hebben een ietwat bolle vorm. De schelp is stevig en aan de binnenzijde met parelmoer bekleed. Deze slak leeft ingegraven in de […]
HOORN, TRITONS- (Charonia nodifera, syn. Tritoneum nodiferum).
Lengte maximaal 40 cm, meestal 15-25 cm. Kleur roomwit met bruine tekening. Ruig periostracum niet altijd aanwezig. Grootste Europese hoorn. Windingen met parallelle rij bolle knobbels; ook grove, verticale knobbels. Schelpopening met gegolfde buitenlip. Dikke schelp; wel afgebeeld op oude schilderijen. Leeft in water dieper dan 10 m op stenige of grindbodems. Niet zeer algemeen. […]
HOORNSLAK, BRAND- (Murex brandaris).
Hoogte maximaal 10 cm, meestal 6-8 cm. Kleur vuilwit. Schelp lang met opvallende holle stekels op de windingen. Langgerekt siphokanaal. Leeft in niet te diep water op zandige en slibhoudende bodems. Veelal roofdieren, die de schelp van hun prooi doorboren. Voorkomen/vangst: Middellandse Zee.
HOORNSLAK, BRAND- (Murex trunculus).
Lengte maximaal 9 cm, meestal 5-7 cm. Kleur geelbruin met evenwijdig aan de windingen verlopende bruine wanden. Stevige schelp met in rijen geplaatste knobbels. Hoekig uiterlijk. Vergeleken met M. brandaris is het siphokanaal kort. Het zijn roofdieren die de schelp van hun prooi met hun sipho doorboren om het dier daarbinnen op te eten. Voorkomen/vangst: […]
INKTVIS, DWERG- (Sepiola rondeleti).
Mantellengte maximaal 6 cm, meestal 3-5 cm. Kleur bruinachtig, zeer variabel met gemoedstoestand en ondergrond. Een zeer klein rugschild. Opvallend zijn de gepaarde vleugelvormige ronde vinnen. Te onderscheiden van de Rossdwerginktvis doordat de mantel aan de rugzijde niet met de kop is vergroeid. Zuignappen op de knotsen van de tentakels in 8 rijen. Leeft voornamelijk […]
INKTVIS, FORBES-PIJL- (Loligo forbesi).
Mantellengte maximaal 70 cm, meestal 20-50 cm. Kleur variabel, vooral roze, rood en bruin. Lichaamsvorm vrijwel gelijk aan die van de gewone pijlinktvis; de basis van de vinnen neemt ongeveer driekwart van de mantel van het dier in. De achterrand van de vinnen is enigszins hol. De knotsen van de tentakels beslaan eenderde van de […]
INKTVIS, GEWONE PIJL- (Loligo vulgaris).
Mantellengte 30-50 cm, gewicht tot 1,5 kg. Kleur van levende dieren bijna doorzichtig rozeachtig, dode dieren melkwit. Lichaam torpedovormig, achtereinde stomp. De basis van de vinnen beslaat het achterste tweederde deel van de mantel. De zuignappen staan in vier rijen; op de knotsen van de tentakels zijn die in de middelste rijen veel groter dan […]