Zie garnaal, glas-.
Schaal en Schelpdieren soorten
Maak kennis met de omvangrijke wereld van de schaal- en schelpdieren. Per soort worden de belangrijkste kenmerken gegeven, alsmede de gebieden van herkomst. In de praktijk bestaat er op dit terrein veel onduidelijkheid. De groep weekdieren (die ook in dit hoofdstuk zijn ondergebracht), en dan met name oesters en mosselen, kent veel meer soorten dan menigeen denkt. De inktvissen vormen eigenlijk weer een aparte groep. Ten slotte zijn er dan natuurlijk de schaaldieren, zoals de garnaal en de kreeft. Om eventuele verwarring te voorkomen is ook de Latijnse naam vermeld.
HAANTJE
Zie schelp, hart
HARTSCHELP
Zie schelp, hart-; zie ook kokkel.
HOORN, NAALD- (Cerithium vulgatum).
Lengte maximaal 7 cm, meestal 4-5 cm. Kleur bruin tot groen. Puntige hoorn met vele (ca. 8) windingen. Een rij ronde knobbels parallel aan de windingen. Mondopening klein en scheef, met schuinstaand siphokanaal. Buitenlip gegolfd. Schelp dik. Leeft in ondiep water op zandige bodems, waar het dier algen graast. Komt vaak in grote dichtheden voor. […]
HOORN, NOORD- (Neptunea antiqua syn. Fusus antiquus).
Hoogte maximaal 20 cm, meestel 8-15 cm. Kleur vuilgeel tot bruin; schelpopening vaak oranjegeel. Grote hoorn met 7-8 bolle windingen. Schelp tamelijk glad met fijne ondiepe spiraalsgewijze ribbels die kruisen met grotere verticale ribbels. Leeft op allerlei bodemtypen op een diepte van 10 tot 1200 m. Voorkomen/vangst: Noordelijke Atlantische Oceaan, Noordzee en westelijke Oostzee.
HOORN, SCHAAL- (Patella aspera).
Lengte maximaal 7 cm, meestal 3-5 cm. Kleur buitenzijde porseleinachtig, alleen radiale strepen aan de rand; binnenzijde wit, soms blauwachtig. Schelp met ca. 16 radiale ribbels. Duidelijk platter en meer ovaal van vorm dan de andere schaalhoorn, P. vulgata. De top ligt niet centraal. Leeft op overeenkomstige plaatsen als P. vulgata, echter op iets grotere […]
HOORN, SLEUTELGAT- (Fissurella nubecula).
Lengte tot 2,5 cm. Kleur grijsbruin. Spits; schelp langgerekt met de top iets uit het midden. In de top een sleutelgatvormige opening, waardoor een korte sipho steekt. Schelp met zeer vele fijne radiale ribben. Leeft op rotsen in de getijdenzone. Voorkomen/vangst: Oostelijke Atlantische Oceaan, van Frankrijk tot Angola
HOORN, TOL- (Calliostoma zizyphinum).
Hoogte maximaal 3 cm, meestal 1-2 cm. Kleur rozegele ondergrond met bruine of rode strepen. Opvallende conische schelp met rechte zijden; 8-10 opperv lakk ige windingen. Leeft op rotsen en onder stenen, van net beneden de laagwaterlijn tot op 100 m diepte. Voorkomen/vangst: Atlantische Oceaan, Noordzee, Middellandse Zee. In onze streken zeer zeldzaam.
HOORN, TRITONS- (Charonia nodifera, syn. Tritoneum nodiferum).
Lengte maximaal 40 cm, meestal 15-25 cm. Kleur roomwit met bruine tekening. Ruig periostracum niet altijd aanwezig. Grootste Europese hoorn. Windingen met parallelle rij bolle knobbels; ook grove, verticale knobbels. Schelpopening met gegolfde buitenlip. Dikke schelp; wel afgebeeld op oude schilderijen. Leeft in water dieper dan 10 m op stenige of grindbodems. Niet zeer algemeen. […]
HOORNSLAK, BRAND- (Murex brandaris).
Hoogte maximaal 10 cm, meestal 6-8 cm. Kleur vuilwit. Schelp lang met opvallende holle stekels op de windingen. Langgerekt siphokanaal. Leeft in niet te diep water op zandige en slibhoudende bodems. Veelal roofdieren, die de schelp van hun prooi doorboren. Voorkomen/vangst: Middellandse Zee.
HOORNSLAK, BRAND- (Murex trunculus).
Lengte maximaal 9 cm, meestal 5-7 cm. Kleur geelbruin met evenwijdig aan de windingen verlopende bruine wanden. Stevige schelp met in rijen geplaatste knobbels. Hoekig uiterlijk. Vergeleken met M. brandaris is het siphokanaal kort. Het zijn roofdieren die de schelp van hun prooi met hun sipho doorboren om het dier daarbinnen op te eten. Voorkomen/vangst: […]
INKTVIS, DWERG- (Sepiola rondeleti).
Mantellengte maximaal 6 cm, meestal 3-5 cm. Kleur bruinachtig, zeer variabel met gemoedstoestand en ondergrond. Een zeer klein rugschild. Opvallend zijn de gepaarde vleugelvormige ronde vinnen. Te onderscheiden van de Rossdwerginktvis doordat de mantel aan de rugzijde niet met de kop is vergroeid. Zuignappen op de knotsen van de tentakels in 8 rijen. Leeft voornamelijk […]
