Naar voren gericht, al dan niet getand uitsteeksel van de carapax, boven en tussen de ogen.
Rugschild
Verkalkt (Sepiidae) of hoornig schildje van uiteenlopende grootte en vorm, dat bij cephalopoden in de mantel aanwezig is. Ze bezitten ook nog andere skeletachtige kraakbeenstukjes
Sessiele levenswijze
Vastzittende levenswijze.
Siphokanaal
Bij gastropoden het doorgaans half-open kanaal aan het uiteinde van de schelpmond, waar de sipho doorheen loopt.
Sipho’s
Tot buizen vernauwde en verlengde in- en uitstroomopening, die bij ingegraven levende bivalven en bij gastropoden het voor ademhaling en voedselopname benodigde water naar en van de kieuwholten transporteren.
Slot
Plaats waar de kleppen van bivalven, vaak met tanden, in elkaar grijpen.
Sluitspier
Spier die, alleen of in combinatie met een of meer andere, bij tweekleppigen de kleppen naar elkaar toe trekt en gesloten houdt.
Straalbuis
Trechtervormige buis in de mantelrand van inktvisachtigen, die de dieren gebruiken voor de voortstuwing.
Subchela
Schaar in de vorm van een knipmes.
Telson
Enkelvoudig, doorgaans driehoekig aanhangsel van het laatste abdominaal segment.
Tentakels
Bij zeekatten en pijlinktvissen twee lange, intrekbare armen met aan het einde knotsvormige verbredingen, de tentakelknotsen, die meerdere rijen zuignappen dragen. Schieten bliksemsnel uit voor het vangen van de prooi.
Test
Bij zeeëgels de benaming voor de kalkschaal die het lichaam ontsluit.
