Zie boniter
BONITO, VALSE (Auxis rochei).
Maximale lengte 50 cm, meestal 35 cm. Een 15-tal of meer vrij brede, bijna verticale donkere strepen in het schubloze deel boven de zijlijn. Korte borstvin, niet verder reikend dan tot de achterzijde van de eerste rugvin. Vormt grote scholen van individuen met dezelfde lengte. Voorkomen/vangst: Wereldwijd verspreid in tropische en subtropische wateren. In de […]
BOT (Platichthys flesus).
Maximale lengte 60 cm, meestal tot 30 cm. Gepigmenteerde zijde bruin tot groenbruin met oranje vlekjes die nooit zo duidelijk zijn als die bij de schol. Onderzijde vuilwit, soms met pigmentvlekken, een enkele keer geheel gepigmenteerd. Ogen meestal op de rechterzijde, bij 5-10% van de populatie links. Kleine kop, zonder knobbeltjes, gladde huid; zijlijn en […]
BOT, GEVLEKTE (Citharus linguatula).
Maximale lengte ongeveer 25 cm. De pigmenteerde, gekleurde zijde is bruinachtig met opvallende zwarte vlekken aan de basis van de rug- en buikvinzoom; ook de vinnen kunnen vlekken vertonen. Ogen aan de linkerzijde, grote bek. Voedt zich met garnaalachtigen en kleine vis. Voorkomen/vangst: Middellandse Zeegebied; oostelijke Atlantische Oceaan, van Portugal tot Angola.
BOT, WIJDOOG- (Bothus podas).
Maximale lengte ongeveer 45 cm. Gepigmenteerde zijde lichtbruin met een aantal donkere vlekken. De ogen van het mannetje liggen verder uit elkaar dan die van het vrouwtje. Een bodemvis die zich voedt met kleine garnaalachtigen en schelpdieren. Voorkomen/vangst: Middellandse Zee; Afrikaanse Atlantische kusten tot Angola.
BOTTERSNOEK
Zie degenvis, zilveren
BRAAM, POMFRET (Brama brama).
Maximale lengte 70 cm, meestal 40-55 cm. Rug donker groenbruin, flanken zilverkleurig. Pelagische vis in wateren met temperaturen van 12-24°C. Seizoenstrek in kleine scholen. Als in het najaar het water afkoelt, trekken ze vanuit noordelijke wateren de Noordzee binnen; in december-januari stranden er dan elk jaar exemplaren op de kusten, doordat ze er niet in […]
BRASEM (Abramis brama).
Maximale lengte 90 cm. Kop en rug donker grijsbruin, flanken zilverkleurig (jonge vissen) of bronskleurig (oudere dieren), buik zilverwit; vinnen donkergrijs. Onderstandige, uitstulpbare bek. Brasems voeden zich met in de bodem voorkomende insekten en wormen. De toenemende vervuiling van het zoete water in onze streken heeft ertoe geleid dat veel oogjagende vissen (met name roofvissen […]
BRASEM, EHRENBERGS ZEE- (Pagrus coeruleosticus).
Maximale lengte 90 cm, meestal 30-50 cm. Hooggebouwd. Zilverachtig roze met donkerblauwe vlekken op rug en flanken; oude exemplaren hebben onregelmatige vlekken op kop en rug. Een donkere vlek op het eind van de rugvin (staartzijde); staartvin roze en in de gevorkte staart een zwarte rand, overige vinnen blauwachtig of rozeachtig. Kustbewoner (tot 200 m […]
BRASEM, GERINGDE ZEE- (Diplodus annularis).
Maximale lengte 24 cm, meestal 12-15 cm. Zilvergrijs of geelachtig; een bijna complete zwarte ring rond de staartwortel; gele buikvinnen andere vinnen licht van kleur; zwarte vlek bij de aanhechting van de borstvinnen. Komt voor in velden zeegras en op zandbodems op een diepte tot 90 m. Leeft in groepjes. Voedt zich met wormen, garnaalachtigen, […]
BRASEM, GESTREEPTE ZEE(Lithognathus mormyrus).
Maximale lengte 55 cm, meestal 25 cm. Zilvergrijs met 14-15 verticale strepen over de flanken; vinnen bruinachtig. Bewoner van zand- en modderbodems in de kustwateren met een maximale diepte van 80 m; trekt ook lagunes binnen. Leeft soms in grote scholen. Vleeseter. Voorkomen/vangst: Atlantische kusten, van Bretagne tot Zuid-Afrika; algemeen in de Middellandse Zee; ook […]
BRASEM, GEWONE ZEE- (Pagrus pagrus).
Maximale lengte 75 cm, meestal 30-35 cm. Zilverroze, kop donkerder, soms hele kleine blauwe stipjes op de bovendelen van de flanken; staartvin donkerroze, de lobben van de staartvin met witte punten; de vinnen zijn rozeachtig. Bewoner van kustwateren tot 250 m diepte (randen van het continentale plat). Vleeseter. In de Atlantische Oceaan is driekwart van […]