Waar het Nederlandse woord drop vandaan komt is een mysterie
De Engelsen zeggen liquorice, de Italianen hebben het over liquiritia en de Duiters spreken van lakritze, allemaal woorden die zijn afgeleid van de Latijnse verbastering liquiritia van de Griekse naam glyyrrhiza (van glukus = zoet,en riza = wortel) Met een beetje fantasie kan ook het Franse woord reglisse tot dezelfde oorsprong worden herleid, al hebben de Fransen – misschien door met de mond vol drop te spreken – de l en de r van plaats verwisseld. Hoe dan ook, ons woord drop lijkt nergens op. Het extract van de zoethoutwortel (van de plant Glycyrrhiza glabra) is een belangrijk ingrediënt van drop en kan borgen opeen zeer oude historie. Sinds mensenheugenis wordt het als medicament gebruikt. We weten niet wie de eerste dropeter was, maar als in het graf van Toet-Ankh Amon(1358v.Chr.) werd zouthoutwortel gevonden. In een tekst uit 650 voor Christus in Babylonisch-Assyrisch spijkerschrift, word de zouthoutwortel al geroemd als geneesmiddel tegen hoest en, toegepast in een zalfje, tegen infectie.
Het was de Skythen (625 v. Chr.) al bekend dat zoethout de dorst lest. Krijgers konden het, zo wil het verhaaal, 12 dagen zonder drinken uithouden als ze zoethoutwortel en kaas van merriemelk gebruikten. Ook Alexander de Grote liet zijn manschappen tijdens zijn vele oorlogen rond 300 voor Christus op zoethout sabbelen.Een manuscript, op berkenbast geschreven en Sanskriet gedateerd 360 na Christus, geeft enig inzicht in de oude geneeskunde van de Hindoes, In de receptuur komt relatief vaak zoethout voor. Voor wie er belang in stelt volgt hier een recept: een man die zouthout gemengd met geklaarde boter en honing drinkt, gevolgd door melk, en die zich van de omgang met vrouwen onthoudt, zal honderd jaar leven. Mocht de laatste beperking op onoverkomelijke bezwaren stuiten: er bestaan ook recepten die zonder deze restrictie een hoge leeftijd garanderen. De oudste
Nederlandse publicatie over ons onderwerp is het leerdicht Der Natueren Bloem van Jacob van Maerlant uit de dertiende eeuw. Hij noemt de zoethoutwortel een adequaat middel tegen hoest en aandoeningen van de luchtwegen in het algemeen. Omdat er in die tijd uiteraard nog geen suikerwerkindustrie bestond – suiker was exotisch en kostbaar artikel – was het meest gebruikte zoetmiddel honing. Men moet zich realiseren dat in alle teksten uit de 17e eeuw waarin over zoethout gesproken wordt, het om de wortel of het extract gaat en niet om iets wat lijkt op onze moderne zoetwaar. Het zoethout hoorde in eerste instantie thuis bij de apotheker, die het gebruikte om zijn bittere pillen te vergulden; pas in de 18e eeuw werd het suikerwerk gemeengoed. Een laatste historisch gegeven; Napoleon schijnt kisten vol drop op zijn veldtochten meegenomen te hebben om zijn maagpijnen te verzachten.
Hij kende ook de dorstlessende werking van de lekkernij die daarom tot standaard uitrusting van zijn gardesoldaten behoorde. Alleen in geval van waterschaarste mocht, en dan nog uitsluitend met toestemming van de bevelvoerende officier, van de drop worden gegeten. Uit deze drophistorie blijkt dat zoethout was omgeven door mystiek en religie en dat het gebruik bekend was tegen aandoeningen van keel en ademhalingswegen, tegen dorst en maagklachten. Het werd verwerkt in diverse dranken, pillen en zalven.