Lengte maximaal 12 cm, meestal 8-10 cm. Kleur min of meer doorzichtig oranjerood. Een kort rostrum, nauwelijks voorbij de ogen uitstekend, bovenaan met 7 tanden en naar achteren uitlopend in een zgn. postrostrale kiel. De antennulaire zweepdraden zijn versmolten tot eenademhalingsbuis. De zijwanden van de carapax hebben een duidelijke, schuin naar achteren verlopende groef. Leeft op zand- en slibbodems, meestal op een diepte van 50 tot 450 m, soms tot 700 m. Voorkomen/vangst: Oostelijke Atlantische Oceaan, van Ierland tot West-Afrika: Middellandse Zee tot de Zee van Marmara: niet in de Zwarte Zee. Vangst hoofdzakelijk in de westelijke Middellandse Zee en langs de Atlantische kust van Noordwest-Afrika, meestal als bijvangst van de visserij op de roze diepzeegarnaal.
Home » Artikelen » Productinformatie » Schaal en Schelpdieren » Schaal en Schelpdieren soorten » GARNAAL, ATLANTISCHE SLIB- (Solenocera membranaccea).
