De kalkoen is familie van de kip en is oorspronkelijk afkomstig is uit Yucatan (Mexico) waar hij werd gehouden door de Maya’s. Ze werden in de 16e eeuw naar Europa gebracht, waar het ras zich ontwikkelde en tam werd. Later werden ze weer meegenomen naar Amerika. In Amerika leefde al een kalkoen, de wilde kalkoen. Deze was overgekomen vanuit Mexico. Amerika heeft dus een wilde en een tamme variant van de kalkoen. Een volgroeide haan kan wel tot 18 kilo wegen.
Kenmerkend voor een kalkoen is de rode, naakte kop en de lellen aan beide kanten van de snavel. Opvallend is ook het geluid dat ze maken. De huidige kalkoen heeft een gering vetgehalte en een hoog eiwitgehalte. Om een kalkoen in zijn geheel te braden kun je het beste een baby-kalkoen met een gewicht van circa 3 kilo nemen. Het is ook mogelijk om een grote kalkoen in zijn geheel te braden, maar dat vereist bijzondere aandacht, gebruik van een voldoende grote oven, BBQ en een kerntemperatuurmeter.
Een kalkoen wordt gekenmerkt door zijn fraaie verenkleed en naakte rode kop, met vlezige blauwe en rode lellen aan beide kanten van de snavel en het geluid dat hij voortbrengt. Kalkoenborstvlees zonder vel is eiwitrijk met een (nog) lager vetgehalte dan kipfilet. Het vlees is donkerder van kleur dan kippenvlees (meer ijzer) en heeft een grovere structuur.
Kalkoenborstvlees vraagt een zorgvuldige bereiding om het ‘droog’ worden te voorkomen (lagere temperatuur, langere bereidingstijd). Kalkoenpootvlees is grover van structuur, donkerder van kleur en verlangt een langere bereidingstijd (stoven, sudderen). Net als kip moet kalkoen altijd gaar worden geserveerd.