Een kletskop is een dun krokant koekje met kaneel, amandelen en suiker.
Kantelingen uit Leiden
De oorsprong van de kletskop ligt vermoedelijk in Leiden waar de voorganger van dit koekje ontstond: de kanteling. Studenten van de stad waren dol op deze lekkernij. Zaccharias Heyns (1566-1631) beschreef de kanteling in 1602 zelfs in een kort puntdicht.
‘Dat syn van die platte, ronde dinghen;
Die ons de “schorftenhoofden” noemt;
Se syn met botter, suijker en caneel bebloemt;
Noyt beter cost en hebt ghy gheten!’
Bakproef
De kanteling was in die jaren onderdeel van de bakproef die een gezel moest afleggen, voordat hij als meester in het bakkersgilde opgenomen kon worden. Het maken van een deeg of beslag voor kantelingen was niet zo gemakkelijk. Het recept van het bakkersgilde voor kantelingen luidde: twee delen suiker, een deel meel, een half deel boter, een lood kaneel (ongeveer 15 gram) mengen met een kleine hoeveelheid water en een snufje zout. Het geheel moet goed gemengd worden, maar ook niet te lang om een dikke en harde kanteling te voorkomen. Vooral de hoeveelheid water en de tijd van het mengen werden aan het inzicht en het fingerspitzengefühl van de aankomende gildemeester overgelaten.
Tegenwoordig zie je steeds meer smaken kletskoppen, Hierbij een paar voorbeelden van Didess.
De naam van de kletskop heeft minder smakelijke associaties. Een kletskop is in dit geval een andere naam voor een zeer hoofd. Het betrof vooral de huidziekte favus die zich met name bij kleine kinderen voordeed. Vermoedelijk was een kletskop vroeger de bijnaam/ scheldnaam voor een inwoner van Leiden. De koekjes schijnen daar vroeger ook wel ‘zere hoofdjes’ te zijn genoemd. |