Ronde of enigszins afgeplatte vruchten, in grootte variërend naar ras (tot 12 cm doorsnee) en in kleur uiteenlopend van geelgroen tot oranjerood. Ook het vruchtvlees kan uiteenlopend van kleur zijn; het is vrijwel altijd friszoet tot zeer zoet van smaak, heeft soms een typisch aroma en het aantal pitten varieert van geen tot zeer veel. De meeste rassen zijn gemakkelijk te schillen en de segmenten zitten doorgaans los in de schil. Oorsprong: China, Japan, Filippijnen. Rassen: Bowen, Clauselina of Clausellina, Clementine, Clemenvilla, Dancy, Idit, Kara, King, Mapom (Israël) of Mapo (Italië), Mikan, Murcott, Orlando en Minneola, Satsuma (Owari, Wase), Suntina, Tambor , Temple, Topaz, Tardivi.
MANDARIJNEN
Binnen de groep van mandarijnen worden drie typen onderscheiden: de ‘echte’ mandarijnen, de satsuma’s en de tangerines. Bovendien rekent men er een aantal kruisingen toe, niet alleen van de drie typen onderling maar ook van een van deze typen met bijvoorbeeld grapefruit, sinaasappel en bittersinaasappel. Alle mandarijnachtigen zijn zoet en gemakkelijk te pellen; er zijn zowel rassen met als zonder pit.
- Mandarijn (Clementine)
- Mandarijn (Kara)
- Mandarijn (Murcott)
- Mandarijn (Satsuma)
- Mandarijn (Topaz)
- Mandarijn (Temple)