De Rooms-Katholieke kerk kende vanouds vele vastendagen waarop men geen vlees mocht eten, zoals het Groten Vasten, veertig dagen vóór Pasen. Ook de vrijdag gold als vastendag. Zo werd vrijdag visdag in katholieke streken. Dit schept ruimte en aandacht voor de gedachtenis aan Jezus die op die dag aan het kruis is gestorven. En ook nu zijn er bisschoppen die oproepen om dat te blijven doen.
Maar de strenge vastenregels gelden niet meer, maar nog altijd heeft vrijdag de klank van ‘visdag’. Vaak was dat gezouten vis want diepvriezers waren er in die tijd nog niet. Bovendien was er in de winter weinig aanvoer van verse vis. De meest gegeten vissoort was kabeljauw, een vissoort die weinig vet bevat en daarom gemakkelijk te drogen en te zouten is.
Ook haring werd veel gegeten, maar dan in het zuur. Omdat haring wel veel vet heeft, is de vissoort moeilijk te drogen, maar in zuur is de vis wel goed te bewaren.