Maximale lengte 1,5 m (komt overeen met 40 kg). Rug blauwgroen, zilverkleurige flanken, witte buik. Lichaam met zeer verspreide donkere vlekken, de meeste boven de zijlijn. Bovenkaak reikt niet of nauwelijks voorbij de achterrand van de ogen. Staartwortel slank. Volwassen exemplaren in zee leven niet in scholen en trekken over grote afstanden. Ze verblijven in de wateren nabij Groenland en IJsland en zoeken van daaruit weer de Europese en Noordamerikaanse rivieren op om te paaien in heldere, snelstromende beken met grindbedding.
De paaitijd valt tussen oktober en december. In zee voedt de zalm zich met garnaalachtigen en kleine vissen, zoals haring, sprot, zandspiering en jonge kabeljauw. In het zoete water eet de volwassen vis niet. Jonge zalm voedt zich in rivieren en meren met de larven van waterinsekten. De jonge zalm (parr) verblijft 1 tot 3 jaar, zelden 4 jaar, in het zoete water om dan als smolt naar zee te gaan.
Voorkomen/vangst: Atlantische kusten, van Noord-Spanje tot Noord Noorwegen en de voormalig Sovjet Unie, rondom IJsland; op het Westelijk Halfrond van de ingang van de Hudson Baai (Canada) tot Maine (VS). Voorts uitgezet langs de Pacifische kust van Noord-Amerika.