De bagel is een rond broodje met een gat erin. Op het eerste gezicht een broertje van de donut. Het verschil tussen de twee is, dat de bagel echt een broodje is en de donut (ook wel gespeld als doughnut) frituurgebak. Bagels worden doorgaans van de gebruikelijke ingrediënten voor brood gemaakt: suiker, zout, gist en bloem met veel gluten om elasticiteit en ‘beet’ te verkrijgen. Maar er zijn ook bruine en roggevarianten. De traditionele bagel krijgt wat extra smaak door zaadjes (maanzaad, sesamzaad) die zijn meegebakken aan de buitenkant. Er zijn van oorsprong twee manieren om bagels te bereiden.
Bij de New Yorkse methode wordt het deeg na het rijzen gekookt en na een afkoelingsperiode in de oven afgebakken. De Californische methode houdt in, dat het deeg in de oven wordt gestoomd. Het duurt 24 uur eer de New Yorkse bagel klaar is. Voor de bereiding van de Californische bagel zijn slechts drie tot vier uur nodig. De bagel lijkt een typisch Amerikaans product, maar het broodje heeft zijn oorsprong in Oost-Europa. Er gaan verschillende verhalen over het ontstaan van de bagel. In één treedt zelfs een vorst op. De Poolse koning Jan Sobiesky verdedigde in 1683 met succes Oostenrijk tegen een Turkse inval. Een bakker wilde de koning eren. Omdat de koning een bekend ruiter was, besloot de bakker een brood in de vorm van een stijgbeugel voor zijne majesteit te bakken. ‘Steigbügel’ in het Duits.
De volksmond zou van dat woord in de loop van de eeuwen ‘bagel’ hebben gemaakt. In een andere versie van het verhaal wordt gesuggereerd dat de bakker een jood was. Dat zou verklaren waarom de bagel geassocieerd wordt met de joodse cultuur. De bagel bereikte Amerika met OostEuropese joodse immigranten. Bagels worden zoet of hartig beleg gegeten.