Haagsche Hopjes: koffiebonbons uit de residentie.
In 2012 bestond het Haagsche Hopje precies 220 jaar. De naamgever van het snoepje, baron Hendrik Hop, liet banketbakker van Haaren, aan het deftige Haagse Lange Voorhout, in 1792 een ‘Swarte Oostervogt’ (VOC)bonbon’ maken. Van Haaren heeft toen een recept ontwikkeld voor wat later een veel geïmiteerd koffiesnoepje zou blijken. In het wikkeltje dat vandaag de dag om de snoepjes zit staat dat wij allen moeten waken voor namaak. Alléén die van Rademaker zijn de èchte Haagsche Hopjes…en al die andere dan? Een kort verhaaltje over het snoepje dat in menig restaurant geserveerd wordt bij de koffie na een copieuze maaltijd.
Het gaat hier niet om zomaar een snoepje, laat dat duidelijk zijn. Het gaat om een snoepje waar een heus museum voor is opgericht, waar een boekje over is volgeschreven en waar geregeld een vouwblad over verschijnt vol met anekdotes over alles en iedereen die iets met het hopje te maken heeft of heeft gehad. Bij het museum moet u zich niet de grote musea die ons land rijk is voor de geest halen. Het gaat om een mooi historisch pandje in de Oude Molstraat, vlakbij het paleis Noordeinde. Geen grote zalen en brede gangen waar de mensen schuifelend en fluisterend doorheen gaan en voor alle bewonderenswaardigheden breedsprakige uitleg geven aan medebezoekers. Gewoon een mooi uitgevoerde Salon de Rafraîchissements van Paanakker, een bekende patissier in Den Haag.
Een salon waar je een heerlijk kopje koffie kunt drinken en waar vitrinekasten vol staan met oude blikken, reclames en spulletjes die gebruikt werden voor de vervaardiging en de exploitatie van het Haagsche Hopje. Overigens leent de salon zich ook uitstekend voor samenkomsten van kleine gezelschappen. Onder de salon is een kelder waar nog het een en ander te zien is, maar daar kun je niet met mee dan drie à vier personen tegelijk in, ander krijg je onmiddellijk een zuurstoftekort. In het museum vertellen de teksten die overal zijn aangebracht over de totstandkoming van het Haagsche Hopje.
Hendrik Hops voorliefde voor koffie
Baron Hendrik Hop had zijn leven in dienst van de Staten-Generaal gesteld van de Republiek van de Verenigde Nederlanden na omzwervingen via Engeland en België belandde hij in de residentie. Uit briefwisselingen blijkt dat Hendrik Hop zich vooral aangetrokken voelde tot het mannelijk geslacht en onder zijn dierbaarste vrienden werd hij dan ook Hopje genoemd. Toen baron Hop zeventig jaar was had hij in zijn leven zoveel koffie gedronken dat het kostelijke en kostbare vocht niet meer wilde missen. Hij bezat zelfs een koffiebrander, een prijzig apparaat waarmee je de koffie zo kon branden dat je de gewenste smaak had. Koffie was in Hops tijd wel even iets anders dan de koffie die wij heden ten dage drinken. Het was omgeven van mystiek, het kwam immers uit het Oosten.
In de koffiehuizen van die tijd kwamen de heren bijeen om er een pijp te stoppen en onder het genot van een kop koffie de belangrijke politieke zaken van commentaar te voorzien. Dat waren meestal opwindende bijeenkomsten waar iedereen zijn eigen zegje deed. In de koffiehuizen werden de laatste diplomatieke nieuwtjes verteld en heerste een gezellige sfeer.
Flink veel koffie en er kan je niets gebeuren
Koffie was toentertijd naast een genotmiddel vooral als medicijn bekend dat onder toezicht van een apotheker werd verstrekt. Als we de doktoren van die tijd moesten geloven hielp koffie tegen waterzucht en jicht, het versterkte hart en nieren, verdreef miltzucht en scheurbuik, koorts, migraine, hals en maagzweren, kolieken, galkoorts, slechte adem en rode ogen. Er werden recepten voorgeschreven van 15 tot 20 koppen koffie per dag en die moesten dan nog worden verhoogd tot een hoeveelheid die de maag kon opnemen en de nieren konden verdragen. Of je daarna nog een oog dicht deed, en wat belangrijker is, of je ze ook ooit nog opendeed, dat is onbekend. Baron
Hop van wie gedacht werd dat hij ook wel koffie dronk vanwege de jicht, dronk in een winter toen hij een fikse kou had gevat zijn mokka met room en suiker, veel suiker want dat zou beter zijn voor de kwaal. Toen hij de helft van z’n koffie had leeggedronken zette hij z’n kopje bij de warme haard en de volgende ochtend zag hij dat het restant van de koffie dik was geworden. Het smaakte hem uitstekend bij het ontbijt en het hielp ook nog eens tegen zijn catarre. Hij ontbood een suikerbakker en vroeg hem een brok te maken met die heerlijke koffiesmaak. Suikerbakker van Haaren had zijn bakkerij op het Lange Voorhout in Den Haag, tegenover het Heerenlogement waar Hop zijn intrek had genomen. Hij maakte een snoepje voor zijn adellijke klant en heeft toen niet kunnen bevroeden dat dit snoepje ruim 200 jaar later nog altijd zou bestaan en zelfs zou worden nagemaakt. Ook niet dat er nog een hevige strijd zou komen over wie nu toch het eerste was met het Hopje.
De Swarte Oostervogt-brok
In brieven aan vrienden sprak baron Hop van de Swarte Oostervogt-brok. Dat was in 1792 en twee jaar later toen de baron opnieuw in Den Haag was na een van zijn omzwervingen ging hij weer naar de compagnons Van Haaren en Nieuwerkerk met het verzoek om Swarte Oostervogt-brokken. De suikerbakkers gingen aan de slag met room, koffie, suiker en boter. Dit werd op de juiste wijze vermengd en ingekookt en leverde opgestijfd en in brokken verdeeld de lekkernij op die de baron voor ogen had. In eerste instantie hadden de bakkers maar één afnemer van de brokken, maar op zijn bezoeken bij adel en diplomatie nam Hendrik Hop gewoon wat brokken mee. De mensen wisten al snel dat als ze bij Van Haaren en Nieuwerkerk vroegen naar de brokken van baron Hop, ook zij de gewenste lekkernij konden aanschaffen.
Baron Hop die tot zijn dood in 1808 koffie bleef drinken en wellicht ook brokken bleef snoepen had nooit kunnen denken dat zijn naam 200 jaar later nog zoveel genoemd zou worden. De suikerbakkers gaven de naam van de baron aan de brokken na zijn dood en ze werden de Bonbons van Baron Hop genoemd.
Verhoogde productie en twisten.
De bonbon van Hop was in die tijd overigens een mannensnoepje en alleen weggelegd voor een klein en kapitaalkrachtig publiek. Toen na 1808 de handelsboycot tegen Engeland werd opgeheven kon er weer koffie geïmporteerd worden op grote schaal en de suikerbakkers verhoogden de productie van de bonbon. De diplomaten en de adel konden de versnapering niet laten liggen. De suikerbakkers aan het Lange Voorhout werden niet alleen vanwege de Oranjemuisjes frequent bezocht, maar ook dankzij de brokken van Hop. De vorstelijke verslaving werd door koningen, tsaren, graven en baronnen gesnoept. Ook ons eigen vorstenhuis deed inkopen bij de firma Nieuwerkerk. Nieuwerkerk exporteerde de Hopjes naar België, Engeland, Duitsland, Engels-Indië, Denemarken en Rusland. De firma had zelfs een vertegenwoordiging in St. Petersburg. Om de Hopjes tegen de klimatologische omstandigheden van Nederlands-Indië te beschermen werden ze verpakt in blikjes. Zo bleven de brokken lekker hard. In 1900 werden 100 blikken van drie gulden per stuk op de boot geplaatst. In 1902 volgde een order van maar liefst 400 blikken. Het recept ging over van vader op zoon en Nieuwerkerk genoot een grote bekendheid.
De concurrentie die dit allemaal gadesloeg maakte de bonbons van Hop na en de opkomende middenklasse bij wie het snoepje bekend was als het Haagsche Hopje vormde een groeiende groep afnemers. De ingrediënten waren de andere suikerbakkers ook al bekend, alleen de juiste verhouding bleef moeilijk. Uit een receptenboekje van de vorige eeuw bleek dat Nieuwerkerk de verhouding als volgt doseerde: 5 ons suiker, een achtste maatje room, 10 lood koffie en 2 lood boter. Rond 1900 waren er zestig bedrijfjes die zich bezighielden met de vervaardiging van Hopjes. Rademaker, een andere Haagse suikerbakker en de grootste concurrent van Nieuwerkerk, wist goed gebruik te maken van de reclame en de jonge generatie wist niet beter of de hopjes van Rademaker waren de originele. Uiteraard hield Rademaker zich op de vlakte over het uitvinden van het snoepje, in het buitenland stond hij echter bekend als de maker van de originele hopjes. Processen in Frankfurt en Keulen maakten dat Rademaker zich niet mocht uitgeven voor de bedenker van het hopje. Dat was allemaal rond de eeuwwisseling. Er werden later nog talloze processen gevoerd. Rademaker verzorgde de reclame van het eigen snoepje echter bijzonder behendig. Het schijnt wel zo te zijn dat Rademaker de snoepjes voor het eerst inpakte in een wikkeltje. Toen de reclame steeds meer de overhand kreeg werd aan de binnenzijde van de wikkeltjes vermeld dat men moest waken voor namaak. Het wikkeltje werd het visitekaartje van de maker. De reclames voor het Haagsche Hopje kon men overal aantreffen en er reden zelfs eigen vervoermiddelen rond met grote reclameborden.
De Eenig Echte Haagsche Hopjes, Oudtijds geheten Bonbons van baron Hop! Rademaker en Nieuwerkerk raakten in een strijd verwikkeld die pas bekoelde door de oorlogsperikelen rond 1940. Maar ook na de oorlog ging de strijd om wie de enige echte maakte onverminderd voort. In 1949 overleed de laatste Nieuwerkerk van de banketbakkers en toen werd het pas goed ingewikkeld. Een firma Rademaker uit Rotterdam nam alles over van Nieuwerkerk en toen gingen twee Rademakers strijden om de Haagsche Hopjes. Aan al het gedonder kwam pas een eind in 1989, toen besliste de Reclame Code Commissie dat ‘enige echte’ niet meer mocht en veranderd moest worden in ‘de enige echte Rademaker’s Hopjes’ of ‘de enige echte Bijenkorf Hopjes’. Na honderd jaar gekissebis kwam er zo een eind aan de Haagsche Hopjes-affaire, maar gelukkig nog lang niet aan de Haagsche Hopjes.
Deze tekst werd ons gemaild, we weten alleen niet door wie, maar toch onze dank.