In loof- en naaldbossen, van de vroege zomer tot de vroege winter. Doorsnee hoed 2-20 cm, van bol tot gespreid en later iets ingedeukt en
van honingkleurig verkleurend tot donkerbruin. Steel 5-15 cm, soms dik, soms slank. Duidelijk zichtbare geelwitte ring; plaatjes van vuilwit tot donkerbruin. Vlees wit met een zoete geur. De stelen zijn aan de voet vaak vergroeid. Alleen de hoed is eetbaar.