Maximale lengte 120 cm. Rug meestal bruin tot bruingroen; koperkleurige flanken. Rugvin donker, overige vinnen roodachtig. Vier tastdraden, twee korte op de bovenlip, één langere bij elke mondhoek. Rugvin lang, met aan het begin een stevige stekel. Een zoetwaterkweekvis bij uitstek; in onze streken vooral voor de sportvisserij. Vele ondersoorten en rassen. In het Nederlands heet karper met schubben boerenkarper; die met regelmatige rijen schubben edelkarper; die met onregelmatige rijen schubben van verschillende grootte spiegelkarper; die met één rij grote schubben rijenkarper. In het oorspronkelijk verspreidingsgebied is de karper relatief klein van stuk. Voorkomen/vangst: Oor spronkelijk in het gebied rond de Zwarte en de
Kaspische Zee, echter reeds meer dan twintig eeuwen door geheel Europa verspreid.