De Belgische keuken stamt uit de Middeleeuwen en dat is nog altijd te merken aan de combinatie van bitter, zuur en zoet in de gerechten en aan het gebruik van kruiden en vooral specerijen die er vanaf de 15de eeuw uit de hele wereld werden aangevoerd. Veel van die oude recepten leven nog voort in een moderne, lees lichter verteerbare versie. De Belgische streekgastronomie is nog altijd zeer aanwezig in de keuken van huisvrouwen en restaurants. De invloed van de Franse gastronomie op de Belgische keuken is recent en dateert uit het begin van de 19de eeuw, zoals dat in vele Europese keukens het geval is.
Vooral in het Franstalige landsgedeelte wordt de streekgastronomie nog naar waarde geschat. In de Vlaamse en Brusselse restaurants komen meer internationaal georiënteerde gerechten op tafel. België is bovenal het land van de friet. Belgen zeggen de uitvinders van de frieten te zijn. Volgens een oud document uit 1781 hadden de inwoners van Namen de gewoonte aardappelen in de vorm van kleine visjes in vet of olie te gooien. Dat zouden de voorlopers van de huidige frieten geweest zijn.
Echte frieten moeten twee keer gebakken worden; de eerste keer, het voorbakken, op 160 °C en de tweede keer, het afbakken, op 180 °C. België is door z’n klimaat een ideaal groenteland. Vele groenten zijn er ‘ontworpen’ en verder geperfectioneerd zoals witlof, asperges, Brusselse spruitjes, doperwten, kropsla, sluimerwten en wortelen. Asperges worden er op z’n Vlaams gegeten of in een roomsoep verwerkt; bloemkool gaat met varkensgehakt in de oven. Witlof wordt gekookt, rond elk stronkje wordt een plakje gekookte ham gedraaid, en vervolgens wordt de groente in een roomsaus met gemalen kaas in de oven bereid.





De combinatie van tomaat met grijze Noordzeeg garnalen is een van de klassiekers van de Belgische keuken. Ook kabeljauw op z’n Vlaams is een gerecht dat regelrecht uit de Middeleeuwen stamt, omdat de saus met broodkruim of paneermeel wordt gebonden. Paling wordt bereid in ’t groen, met een mengsel van groene kruiden waarin onder meer citroenkruid, dragon, lavas, kervel, peterselie, salie en zuring. Nog zo’n klassieker zijn garnaalkroketten, royaal gevuld met kraakverse Noordzeegarnalen. Ook oude vleesgerechten komen nog altijd op tafel zoals Gentse waterzooi, een soep van kip met groenten die in de oorsprong met vis werd bereid, of vleesballetjes (frikadellen) met krieken. WestVlaams potjesvlees is een terrine met drie soorten vlees: kalf, kip en konijn; Luikse kalfniertjes zijn bereid met jeneverbessen en pèkét, een Waalse jeneversoort.
Fazant wordt op z’n Brabants bereid met gestoofd witlof. In vele gerechten wordt bier verwerkt. Bier gaat in gerechten zoals stoofpotjes met vlees, in wildgerechten zoals reefilet met Orval en gestoofd konijn met Trappist, of in visbereidingen zoals kabeljauw met Duvel. Dessertliefhebbers vinden er nationale zoetigheden zoals speculaas, Grieks brood, mattetaarten bereid met kaaswrongel en suiker, fruitvlaaien, rijsttaarten, Brusselse wafels met fruit en slagroom en de stevige flamiche uit Dinant bereid met kaas en boter.




