Borststuk.
Umbo
Bij tweekleppigen het eerstgevormde deel van de schelp; ‘knop’ boven het slot.
Uropoden
Waaiervormige aanhangsels (vier in totaal) van het laatste abdominaal segment. Vooral bij garnalen, kreeften, langoesten en rivierkreeftjes sterk ontwikkeld.
Vinnen
Bij zeekatten en pijlinktvissen gepaard aanwezig aan het achtereind van het lichaam. Gebruikt voor evenwicht en langzaam zwemmen. Voor hoge snelheid wordt overgeschakeld op straalaandrijving.
Voet
Gespierd lichaamsdeel van tweekleppigen en buikpotigen. Het vlezige en culinair vaak interessantste deel van het dier, waarmee het rondkruipt, zich aan de bodem vasthecht of zich ingraaft.
