Pasen is een feest dat op wisselende data wordt gevierd. De datum hangt samen met de gedaanten waarin een hemellichaam, de maan, zich aan ons voordoet. De eerste zondag na de eerste volle maan die op of na 21 maart valt, was een feest ter ere van de zon. Later werd de kruisiging en opstanding van Christus feestelijk herdacht. De symboliek bleef gelijk: nieuw leven, vruchtbaarheid en geluk die voorheen van de sterker wordende zon werden verwacht, kregen nieuwe inhoud door de boodschap van het christendom. Die symboliek wordt vanouds uitgedrukt in brood.
Voor rooms-katholieken was Pasen het einde van de vastentijd. Na veertig dagen van bescheiden maaltijden, mocht er weer ruim getafeld worden. De kinderen mochten het snoepgoed dat ze in de vastentijd in een speciaal trommeltje hadden bewaard, eindelijk aanspreken. Geen wonder dat na zo’n schrale periode ook een heleboel feestelijke broodsoorten werden gebakken, waaronder paasbrood.
Het deeg van paasbrood bestaat uit fijne, witte patentbloem, melk, boter, eieren, gist, suiker, zout en citroen. De vruchten die erin gaan, worden zorgvuldig gewassen. De bakker laat ze wellen en soms besprenkelt hij ze met rum. Dat gebeurt meestal een dag voor het bakken. De vruchtenmassa wordt gehakt en gemengd.
Aan het deeg worden hoge eisen gesteld omdat het veel vulling krijgt. Het moet desondanks goed kunnen rijzen. Het paasbrood wordt niet in een bakvorm maar op een (bak)plaat gebakken. Na het bakken wordt het paasbrood soms nog in gesmolten boter gedompeld en bedekt met abrikozengelei en amandelsnippers. Er zijn verschillende varianten verkrijgbaar (onder andere met spijs).