Hier vindt u meer dan 300 spreekwoorden die te maken hebben met eten en drinken. Heeft u ook spreekwoorden of gezegdes die met eten of drinken te maken hebben? Mail ze dan naar info@gastropedia.nl!
Aal is geen paling |
Aan bacchus offeren. |
Aan de fep zijn. |
Aan de geur van de kaas herkent met de geit. |
Aan de pimpel zijn |
Aan de zwier zijn. |
Achterin de fuik zit de paling. |
Al etende krijgt men trek / honger. |
Als broer ben je best wel te pruimen. |
Altijd brood eten verdriet ook. |
Als de boter duur wordt, leert men het brood droog eten. |
Als de drank in de man is |
Als de wijn is in de man is de wijsheid in de kan. |
Als een lam ter slachtbank geleid worden |
Als een warm mes door de boter. |
Als het appeltje rijp is, valt het vanzelf. |
Als het bier is in de man dan is de wijsheid in de kan |
Als het hooi het paard volgt, dan wil het gegeten zijn. |
Als je veel eet, dan ben je lelijk als je dood bent. |
Als warme/hete broodjes over de toonbank gaan |
Appeltje eitje. |
Arbeider in de wijngaard des heren |
Bakkerskinderen eten oud brood. |
Beter een half ei dan een lege dop |
Beter thuis rapen eten dan elders gebraad. |
De ganzen geloven niet dat de kuikens hooi eten. |
Bij gebrek aan brood eet men korstjes van pasteien |
Bij kleine hapjes leert men een hond eten. |
Boter aan de galg smeren. |
Boter bij de vis |
Boter op je hoofd hebben. |
Boter op je hoofd smeren en droog brood eten. |
Botertje aan de boom zijn / Het is botertje tot de boom |
Botertje boven |
Boontje komt om zijn loontje. |
Boontjes uit water eten. |
Boven zijn theewater zijn |
Broodnodig. |
Broodvrienden zijn geen noodvrienden. |
Daar heeft hij geen pap (of kaas) van gegeten. |
Daar is een haartje in de boter |
Daar komt een schip met zure appelen |
Daar wordt niet hard op gebikt. |
Daar is schraalhans keukenmeester. |
Dat gaat erin als klokspijs |
Dat is andere thee |
Dat is een eitje |
Dat is een ham vraag. |
Dat is kaas voor hem |
Dat is een klontje boter uit zijn pap. |
Dat is een toffe peer. |
Dat is geen klein bier |
Dat is het eier-eten niet |
Dat is het hele eieren eten |
Dat zal hem geen windeieren hebben gelegd. |
De appel valt niet ver van de boom |
De boter alleen op zijn koek willen hebben. |
De boter en de kaas te dik gesneden hebben |
De broodkruimels steken hem. |
De druiven zijn zuur |
De een zijn dood is de ander zijn brood |
De gebraden duiven zullen u in de mond vliegen |
De gebraden haan uithangen |
De grote vissen eten de kleine. |
De hond in de pot vinden |
De kaas niet van het brood laten eten/halen |
De kan aanspreken. |
De kat op het spek binden |
De kers op de taart. |
De kip met gouden eieren slachten. |
De koek is op. |
De komkommertijd |
De kool en de geit sparen |
De kost gaat voor de baat uit |
De kruik gaat zo lang te water, tot zij breekt |
De kunst gaat om brood. |
De liefde van een man gaat door de maag, |
De tafel de nodige eer bewijzen. |
De oude zuurdesem |
De pap is gestort |
De pot verwijt de ketel dat ie zwart ziet. |
De rijpste pruimen zijn geschud. |
De soep wordt nooit zo heet gegeten als hij wordt opgediend. |
De weg van alle vlees gaan |
De wittebroodsweken |
Die de pit wil hebben, moet eerst de noot kraken. |
Die niet werkt zal ook niet eten |
Die niet werkt, zal niet eten. |
Die werkt als een paard zal haver eten. |
Door de zure appel heen bijten. |
Droog brood moeten eten |
Een afzakkertje nemen |
Een appelflauwte krijgen |
Een appeltje met iemand te schillen hebben. |
Een appeltje voor de dorst. |
Een bacchanaal aanrichten |
Een boterham met tevredenheid. |
Een droogpruim/droogpruimer |
Een broeder van de natte gemeente zijn. |
Een fles de nek breken. |
Een flessentrekker |
Een glaasje op de valreep |
Een haar in de boter vinden/zoeken |
Een harde man op een stuk weke kaas. |
Een harde noot kraken. |
Een kater hebben |
Een klein visje, een zoet visje |
Een kruimeltje is ook brood. |
Een kruisje is genoeg voor een boterham uit het vuistje. |
Een loden pijp hebben. |
Een mens moet werken voor de brok en voor de rok. |
Een natte mei geeft boter in de wei. |
Een profeet die brood eet |
Een roes hebben / zich een roes drinken |
Eén rotte appel in de mand, maakt al het gave fruit te schand. |
Een stuk in de kraag drinken. |
Een vaatje zuur bier. |
Een vette bek halen. |
Een vreemde eend in de bijt |
Een zak zout met iemand gegeten hebben |
Eet vis, als er vis is. |
Eerst eten dan kwijlen. |
Eerst even uitbuiken. |
Eerst komt het eten dan de moraal. |
Eieren kiezen voor zijn geld |
Eieren voor je geld kiezen. |
Eten als een dijker. |
Eten als een spitter. |
Eten als een varken. |
Er de boter uit braden. |
Er geen chocola van kunnen maken |
Er geen kaas van hebben gegeten. |
Er is geen ijs of het kost mensen vleis. |
Er verdrinken er meer in het glas dan in de zee. |
Ergens geen brood in zien. |
Ergens geen kaas van hebben gegeten. |
Ergens kaas aan hebben. |
Ergens peper aan eten |
Erop zitten als de bok op de haverkist |
Eten als een dijker. |
Eten als een wolf. |
Eten dat je zweet en werken dat je het koud krijgt, dat zijn de waren. |
Eten en drinken houdt lijf en ziel bijeen. |
Eten met lange tanden |
Eten en drinken is geen beroep / ambacht. |
Eten van verboden vruchten. |
Eten wat de pot schraft. |
Ga zo door en gij zult spinazie eten. |
Gaan met die banaan. |
Geen deuk in een pakje boter schoppen |
Geen pap van iets gegeten hebben |
Gegeven brokken zijn gauw gegeten. |
Goede wijn behoeft geen krans |
Gouden appelen in/op zilveren schalen |
Groeien als kool |
De grote vissen eten de kleine. |
Haas vreten |
Hansje in de kelder |
Heb je ooit zo zout gegeten? |
Het boter is aan de galg |
Het botert niet |
Het botert niet tussen hen. |
Het brood uit de mond nemen/stoten . |
Het eet geen brood |
Het eten is niet te pruimen. |
Het eten niet meer op kunnen. |
Het ei van Columbus |
Het ei wil wijzer zijn dan de kip |
Het gemeste kalf slachten |
Het genadebrood eten |
Het glaasje op zijn kant zetten. |
Het is ( allemaal ) kool |
Het is boter aan de galg gesmeerd. |
Het is botertje tot de boom |
Het is daar de zoete inval |
Het is met hem kwaad kersen eten . |
Het is een goede keukenmeid. Die gunt het vlees de juiste tijd. |
Het is niet voor de ganzen gemaakt. |
Het is sop en gekookt eten. |
Hij is zo mager als een aal |
Het kaas niet van je brood laten eten. |
Het leven is meer dan eten en drinken. |
Het neusje van de zalm |
Het is beter om naar de slager te gaan, dan naar de apotheker. |
Het op je boterham krijgen. |
Het smelt als boter in de mond. |
Het sop is de kool niet waard |
Het zijn niet allen koks die messen dragen. |
Het zal me worst wezen |
Hij braadt er de boter ui. |
Hij is in zijn knollentuin |
Hij kan meer dan brood eten |
Hij laat zich het kaas niet van het brood eten. |
Hij is een smulpaap. |
Hij is zo gesloten als een mossel. |
Hij is zo gesloten als een oester. |
Hij moet droog brood eten. |
Hij moet genadebrood eten. |
Hij teert op zijn vet. |
Hij wil van 2 walletjes eten. |
Hij wil van 2 walletjes eten. |
Honger maakt rauwe bonen zoet |
Ieder bakt zijn koek zoals hij hem eten wil. |
Iemand afzouten |
Iemand de oren van het hoofd eten |
Iemand de voeten spoelen. |
Iemand een kool stoven |
Iemand het brood uit de mond nemen/stoten. |
Iemand iets bakken |
Iemand iets inpeperen |
Iemand iets op zijn brood geven |
Iemand in zijn eigen vet gaar laten koken/smoren |
Iemands galgenmaal |
Iets in het vet hebben |
Iets met een korreltje zout nemen/opvatten |
Iets onder de kurk hebben. |
Iets soldaat maken. |
Iemand een worst voorhouden |
Ik heb honger als een paard. |
In de olie zijn |
In de pan hakkenIn iets doorkneed zijn |
In kannen en kruiken zijn |
Je bent om op te eten (met boter en suiker). |
Je doet de boter in de pan, maar bakt er niks van. |
Je kan geen omelet maken zonder eieren te breken. |
Je kunt wel alleen eten, maar niet alleen werken. |
Je kunt wel spinazie in zijn nek zaaien. |
Je kunt nooit weten waar een paling kruipt |
Je mag wel alles eten, maar niet alles weten. |
Je mag wel ergens anders honger krijgen, als je thuis maar komt eten. |
Je mag geen appelen met peren vergelijken. |
Je ogen zijn groter dan je mond. |
Je zult stokvis eten. |
Jong bier moet gisten |
Kaviaar voor het volk |
Kip zonder eieren. |
Kip, ik heb je! |
Klagers hebben geen nood en pochers hebben geen brood. |
Klaplopen |
Klare wijn schenken . |
Kleine vossen bederven de wijngaard. |
Knollen voor citroenen verkopen |
Koek en ei zijn met iemand/iets |
Komen met de paal als het brood in de oven is. |
Krenterig zijn |
Lang vasten is geen brood sparen |
Lekker is maar een vinger lang |
Letters eten |
Liever brood in de zak, dan een pluim op de hoed. |
Liever vrij en geen eten dan een volle buik aan een ijzeren keten. |
Lieverkoekjes worden niet gebakken |
Mager als brood |
Men kan geen omelet maken zonder eieren te breken. |
Men moet eten wat de kok schraft |
Men moet geen paaseieren op goede vrijdag eten |
Men vindt geen molenaar of hij at gestolen koren. |
Met de Adamsvorken eten. |
Met de 10 geboden eten. |
Met de gebakken peren zitten. |
Met de konijnen door de tralies kunnen eten |
Met de neus in de boter vallen. |
Met de rapen in de pot gaan |
Met geld koopt men de mooiste kersen van de markt. |
Met hem is het kwaad kersen eten. |
Met hoge heren is het kwaad kersen eten. |
Men eet om te leven, men leeft niet om te eten. |
Men kan beter naar de bakker dan naar de apotheker gaan. |
Met lange tanden eten. |
Met zijn gat in de boter vallen. |
Met zijn tien geboden eten. |
Met zijn tien geboden eten/grijpen |
Mosterd na de maaltijd |
Na een uitleg, zo zit het dus in elkaar |
Naar rijpe kersen klimt men omhoog. |
Naar zijn meug eten. |
Niet bij brood alleen leven |
Of je worst lust |
Om de hete brij heen draaien |
Onder de kurk hebben. |
Onze lieve Heer heeft rare kostgangers |
Ook van de mosterd eten. |
Op de fles zijn/gaan |
Op de koffie komen |
Op de lappen. |
Op een droogje zitten. |
Op een houtje ( kunnen ) bijten |
Op eieren lopen. |
Oude wijn in nieuwe zakken. |
Overvloeien van melk en honing |
Profeet die brood eet |
Rap met de tanden, is rap met de handen. |
Roet in het eten gooien |
Scoren alsof het warme broodjes zijn. |
Spreek wat waar is en drink wat klaar is. |
Stenen voor brood geven. |
Spreek wat waar i. Drink wat klaar is. En eet wat gaar is. |
Spreeuwen willen wel kersen eten, maar geen bomen planten. |
t”Ids |
Te diep in het glaasje kijken. |
Tegen de bierkaai vechten . |
Tegen heug en meug |
Terugverlangen naar de vleespotten van Egypte |
Uit iemands hand eten. |
Vaatje zuur bier |
Van die boer, geen eieren. |
Van een mooie / knappe tafel kun je niet eten |
Van een mooi bord kun je niet eten. |
Van haver tot gort |
Van je buik een afgod maken. |
Van twee wallen/walletjes eten |
Vechten tegen de bierkaai. |
Vechten tegen de bierkaai. |
Veel in de melk te brokkelen hebben |
Veel kruimels maakt ook een brood |
Verstand hebben van gekookt eten. |
Verandering van spijs doet eten. |
Vette en magere jaren |
Vieze varkens worden niet vet |
Vis nog vlees zijn |
Vis wil/moet zwemmen |
Vlugge eters zijn vlugge werkers. |
Voor de bakker zijn |
Voor een appel en een ei |
Voor spek en bonen meedoen. |
Waar er vier kunnen eten, kunnen er ook vijf eten. |
Wat de boer niet kent dat eet hij niet. |
Wat in het vat zit, verzuurt niet |
Wat leven in de brouwerij brengen |
Water bij de wijn doen. |
Water in zijn wijn doen |
Weten waar Abraham de mosterd haalt |
Wie appelen vaart wie appelen eet. |
Wie boter op zijn hoofd heeft moet niet in de zon lopen |
Wie eten wil moet de kok niet beledigen. |
Wie gaat slapen zonder te hebben gegeten, staat op zonder te hebben geslapen. |
Wat goed eet, schijt goed. |
Wie het onderste uit de kan wil hebben, krijgt het deksel op de neus |
Wie in de wijngaard werkt, mag van de druiven eten. |
Wie niet werkt zal niet eten. |
Wie zichzelf bewaart, bewaart geen rotte appel. |
Wiens brood men eet diens woord men spreekt. |
Wortelen doet ‘t gat bortelen. |
Zand schuurt de maag. |
Zelfs in de lekkerste appeltaart zit wel een pit. |
Zich de kaas niet van het brood laten eten. |
Zien eten doet eten. |
Zijn boontjes op iets te week leggen |
Zijn buik vol hebben van iets |
Zijn maag wel aan de kapstok kunnen hangen. |
Zijn koren groen eten. |
Zijn natje en zijn droogje lusten. |
Zijn ogen zijn groter dan zijn maag |
Zijn woorden zijn gouden appelen in zilveren schalen. |
Zo gezond als een vis. |
Zo glad als een aal. |
Zo glad als boter. |
Zo zout heb ik het nog nooit gegeten. |
Zoete broodjes bakken |
Zonder beschuit scheep gaan |
Zuipen als een ketter. |
Zuivel op zuivel is voer voor de duivel. |
Zwart zien van de honger |