Zie krab, slaap-.
SLAK, PURPER- (Thais lapillus, syn. Nucella lapillus).
Hoogte maximaal 4 cm, meestal 2-3 cm. Kleur geelwit tot groenachtig met bruine tekening; soms met donkere spiraalbanden. Schelp dikwandig met ca. 5 windingen; spiraalsgewijze groeven, ook wel glad. Rand van de schelpopening zeer dik. Leeft in de getijdenzone of iets dieper. Voorkomen/vangst: Atlantische Oceaan, Het Kanaal, Noordzee; Belgische en Zuidnederlandse kust
SLAK, ROODMOND PURPER- (Thais haemastoma).
Lengte maximaal 6 cm. Kleur grijsbruin, binnenzijde van de mond rozerood gekleurd. Vergeleken met andere purperslakken tamelijk glad, met ronde knobbeltjes op de windingen en spiraalsgewijs geordende fijne groeven. Leeft in ondiep water op rotsen. Voorkomen/vangst: Atlantische Oceaan, van Frankrijk tot Angola; ook in de Caribische Ze
SLEUTELGATHOORN
Zie hoorn, sleutelgat-.
SLIBGARNAAL
Zie garnaal, atlantische slib-.
SLIJKGAPER
Zie gaper, slijk-.
SLIJKSCHELP
Zie schelp, slijk-.
SLIPPER
Zie muiltje.
Slot
Plaats waar de kleppen van bivalven, vaak met tanden, in elkaar grijpen.
Sluitspier
Spier die, alleen of in combinatie met een of meer andere, bij tweekleppigen de kleppen naar elkaar toe trekt en gesloten houdt.
STEEKMOSSEL
Zie mossel, (grote) steek-.
STEENAPPEL, PAARSE (Paracentrotus lividus).
Maximale diameter 9 cm, meestal tot 7 cm. De stekels zijn paars, groen, olijfgroen of roodbruin; de schaal is groen met een paars anaal veld. Afgeplat lichaam met een duidelijk vlakke onderkant. De mondopening is klein, het mondveld spaarzaam met kleine kalkplaatjes bedekt. Forse, scherpe stekels, in verhouding echter minder lang dan bij de zwarte […]