Maximale lengte 60 cm (komt overeen met 9,5 kg), meestal veel kleiner. Lichaam groenblauw tot grijs; mannelijke dieren in de paaitijd aan de onderzijde rood. Rond lichaam, staartgedeelte klein. Stompe kop, kleine bek, kleine ogen. Huid bedekt met talrijke benige knobbels. Voorste rugvin bij oude exemplaren vaak met het lichaam vergroeid. Leeft vooral op rotsige […]
SPIERING (Osmerus eperlanus).
Maximale lengte 30 cm. Rug olijfgroen met zilverachtige flanken. Enigszins transparant lichaam met (alleen bij de zoetwatervorm) glanzende, zilveren lengtestreep. Onderkaak langer dan de bovenkaak. Spieringen ruiken naar komkommer. Ook bij deze soort komen anadrome en niet-trekkende vormen voor; de laatste verblijven altijd in het zoete water. Voorkomen/vangst: Van Ierland, de Britse eilanden. Noord-Frankrijk en […]
SPIERING, NOORSE ZAND- (Ammodytes marinus).
Maximale lengte 25 cm. Rug groenblauw, flanken blauw getint, overgaand naar zilverkleurig op de buik. De lange rugvin kan in een groeve worden opgevouwen. De bek is uitstulpbaar. Voorkomen/vangst: Atlantische Oceaan; oostkust van Groenland, IJsland, Barentszzee, Oostzee en zuidelijk tot en met Zuid-Engeland en Ierland.
SPIERING, ZAND- (Ammodytes tobianus).
Maximale lengte meestal niet meer dan 20 cm. Rug geelgroen, flanken geel, buik zilverkleurig. Lange rugvin die in een groeve opgevouwen kan worden. Bovenkaak uitstulpbaar. Voorkomen/vangst: Atlantische Oceaan, van IJsland en Noord Noorwegen tot het zuiden van Portugal.
SPITSSNUITZEEBRASEM
Zie brasem, spitssnuitzee-.
Spronglaag
Overgangslaag – in tropische zeeën permanent, in gematigde streken ‘s zomers – tussen relatief zwaar, koud dieptewater en warm, licht oppervlaktewater, met een sterk temperatuurverval. De bovenste laag is arm aan voedsel en leven.
SPROT (Sprattus sprattus).
Maximale lengte 17 cm. Inplanting van de buikvinnen vóór het begin van de rugvin. Rug blauwgroen, flanken zilverkleurig. Leeft in grote scholen, vaak dicht onder de kust. Kan brak water met een zoutgehalte tot 4 procent verdragen. Trekt heen en weer tussen de overwinterings(= voedsel-)gebieden en de paaigebieden. Het paaien kan het hele jaar plaatsvinden. […]
STEENBOLK
Zie bolk, steen-.
STEENHAAI
Zie haai, steen-.
STEENSCHOL
Zie tongschar.
STEKELROG
Zie rog, stekel-.
STEUR
Zie ook donausteur.