Maximale lengte 7,5 cm, meestal 5-6 cm. Kleur vuilwit met bruinachtig periostracum. Schelp stevig, kleppen iets ongelijk. Linkerschelp met grote platte tand. Achterste deel hoekig afgeknot en gapend. Leeft in zelfde soort omgeving als de strandgaper. Voorkomen/vangst: Rond de Noordpool, in Noordzee, Oostzee en Atlantische Oceaan, tot de Golf van Biskaje; ook aan de kusten […]
Schaal en Schelpdieren soorten
Maak kennis met de omvangrijke wereld van de schaal- en schelpdieren. Per soort worden de belangrijkste kenmerken gegeven, alsmede de gebieden van herkomst. In de praktijk bestaat er op dit terrein veel onduidelijkheid. De groep weekdieren (die ook in dit hoofdstuk zijn ondergebracht), en dan met name oesters en mosselen, kent veel meer soorten dan menigeen denkt. De inktvissen vormen eigenlijk weer een aparte groep. Ten slotte zijn er dan natuurlijk de schaaldieren, zoals de garnaal en de kreeft. Om eventuele verwarring te voorkomen is ook de Latijnse naam vermeld.
GAPER, PLATTE SLIJK- (Scrobic ularia plana, syn. Scrobicularia piperata).
Maximale lengte 6 cm, meestal 4-5 cm. Kleur wit, grijs tot geelachtig, periostracum bruin tot rossig. Min of meer eivormig, tamelijk plat. Schelpen vrij dun met onregelmatige concentrische ribbels; groeilijnen slecht te onderscheiden. Lange gescheiden sipho’s, waarvan er één wordt gebruikt om voedseldeeltjes van de zeebodem te ‘stofzuigeren’. Voorkomen/vangst: Atlantische Oceaan, van Noorwegen tot Senegal; […]
GAPER, STRAND-, KLAPKONT (Mya arenaria).
Maximale lengte 15 cm, meestal 8-10 cm. Kleur vuilwit met bruinachtig periostracum. Schelpenhelften ietwat ongelijk, ongeveer ovaal van vorm. Het slot bezit een grote, uitstekende tand. De achter (=sifon-)zijde van de schelp gaapt. Leeft in zandige, soms ook slibrijkere bodems tot op een diepte van 75 m. Kan zich tot 20 cm diep ingraven. Voorkomen/vangst: […]
GARNAAL, ATLANTISCHE SLIB- (Solenocera membranaccea).
Lengte maximaal 12 cm, meestal 8-10 cm. Kleur min of meer doorzichtig oranjerood. Een kort rostrum, nauwelijks voorbij de ogen uitstekend, bovenaan met 7 tanden en naar achteren uitlopend in een zgn. postrostrale kiel. De antennulaire zweepdraden zijn versmolten tot eenademhalingsbuis. De zijwanden van de carapax hebben een duidelijke, schuin naar achteren verlopende groef. Leeft […]
GARNAAL, BOOGSCHUTTER- (Trachypenaeus curvirostris).
Lengte maximaal 10 cm, meestal 5,5-8,5 cm. Roze tot roodbruin van kleur, soms iets bleker op de flanken; pereopoden wit met hier en daar een rozige schijn; pleopoden wit met rode of bruinrode vlekken; uropoden felrood, bruinrood of donkerbruin met achteraan een opvallende witte boord. Carapax en abdomen zijn dicht behaard. Het rostrum is licht […]
GARNAAL, BRUINGEVLEKTE MANTIS- (Squilla mantis).
Maximale lengte 20 cm, meestal 12-18 cm. Overwegend geelachtig tot geelbruin van kleur, de kielen soms naar blauw of rood neigend; de thoracale en abdominale segmenten hebben achteraan een zwarte dwarsstreep; twee karakteristieke witomrande donkerkastanjekleurige vlekken op het telson. Lichaam met opvallende overlangse kielen, die tot op het laatste abdominaal segment doorlopen. Het laatste lid […]
GARNAAL, CARAMOTE- (Penaeus kerathurus, syn P. trisulcatus, syn P. caramote).
Lengte maximaal 23 cm, meestal 11-17 cm. Mannelijke dieren zijn meestal helder van kleur met roze dwarsstrepen op het abdomen; de vrouwelijke dieren zijn groen- tot grijsgeel, met kopergroene of bruinpaarse strepen; uropoden als bij de kurumagarnaal. De carapax is glad. Het rostrum vertoont geen overlangse richtel op de zijkanten en draagt bovenaan 8-13 tanden. […]
GARNAAL, GEKIELDE NYLON- (Heterocarpus ensifer).
Maximale lengte, 12,5 cm, meestal kleiner. Vlot te herkennen aan de drie prominente overlangse kielen op de carapax en aan de typische vorm van het derde en vierde abdominaal segment: deze dragen een mediane kiel, die naar achter in een opvallende, grote tand uitloopt. Het rostrum is zowel boven als onder over de volle lengte […]
GARNAAL, GEVLEKTE (Metapenaeus monoceros).
Lengte maximaal 19,5 cm, meestal 8-15 cm. Carapax en abdomen zijn rozig, grijsgroen of witachtig, met bruine vlekken; rostrale en abdominale kiel bruin; antennen rood; uiteinden van de uropoden paarsblauw. Carapax en abdomen hebben een donzig uiterlijk. De bovenzijde van het rostrum heeft 9-12 tanden, de onderkant is niet getand. De postrostrale kiel loopt door […]
GARNAAL, GEWONE STEUR- (Palaemon serratus, syn. Leander serratus).
Lengte maximaal 11 cm, meestal 5-8 cm. Transparant, meestal met roodbruine dwarsbanden op het abdomen en enkele overlangse en schuine piigmentstrepen op de carapax; de pereopoden hebben levendig rode en gele strepen. Het rostrum is minstens even lang als de cephalothorax en op het uiteinde licht opwaarts gebogen. De bovenzijde van het rostrum heeft 7-11 […]
GARNAAL, GROENE TIJGER- (Penaeus semisulcatus).
Lengte maximaal 24 cm, meestal 13-22 cm. De algemene ondertoon van de kleur is bleekbruin, soms groenachtig; dwarsbanden op de bovenkant van carapax (bleekgeel) en abdomen (bleekgeel tot grijsbruin); pereop oden en pleopoden rood tot grijsbruin, met witte, soms naar blauw neigende vlekken; de voorste helft van de uropoden is geelachtig, de achterste helft blauw- […]
GARNAAL, KURUMA- (Penaeus japonicus).
Lengte maximaal 24 cm, meestal 16-19 cm. Kleur bleekgeel tot rozig; donkerbruine dwarsbanden op rostrum, carapax , abdomen en uropoden; pereopoden en pleopoden geel met blauw en achteraan afgezoomd met een rode franje. De carapax is glad. Het rostrum vertoont aan weerzijden een overlangse richel; bovenkant met 9-11 tanden, onderkant met slechts één tand. Telson […]